Wat zijn hen en hun

Hen en hun zijn beide vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de derde persoon meervoud, wanneer ze niet als onderwerp optreden. Ze verwijzen naar “hen” (meerdere personen), maar je kunt ze niet lukraak inzetten: welke vorm je gebruikt hangt af van de functie in de zin en van de aanwezigheid van een voorzetsel. Volgens de klassieke schoolregel gebruik je hen wanneer het gaat om een lijdend voorwerp of wanneer er een voorzetsel voor staat. Hun gebruik je wanneer het een meewerkend voorwerp is zonder voorzetsel, of als bezittelijk voornaamwoord.

Het onderscheid is niet vanzelfsprekend, want in de praktijk zie je dat mensen vaak één vorm gebruiken, ongeacht de functie. Toch blijft de klassieke regel een referentiepunt bij verzorgd taalgebruik.

Daarnaast is er het alternatief ze, de onbeklemtoonde vorm. Die kun je soms gebruiken in plaats van hen of hun, vooral in informele teksten. Ze is eenvoudig, en voorkomt veel twijfel. Wel oogt ze wat minder formeel.

Wanneer gebruik je hen

Als je twijfelt of je “hen” moet schrijven, kijk dan of het zinsdeel een lijdend voorwerp is of dat er een voorzetsel voor staat.

Als lijdend voorwerp ondergaat het zinsdeel de actie van het werkwoord. Bijvoorbeeld: “Ik zie hen.” Je kunt herformuleren naar een passieve vorm: “Zij worden gezien.” Omdat het zinsdeel dan onderwerp wordt, was het in de oorspronkelijke zin een lijdend voorwerp, dus je gebruikt hen.

Als er een voorzetsel vóór staat gebruik je altijd hen. Bijvoorbeeld: “Ik ga met hen naar de stad.” Of: “Dit is voor hen bedoeld.” Het voorzetsel maakt dat “hen” de correcte keuze is, ongeacht of het oorspronkelijk meewerkend, lijdend of een andere functie had.

Er zijn aanvullende gevallen waarin (volgens de klassieke regel) hen hoort: als naamwoordelijk deel in het gezegde bij een koppelwerkwoord. Bijvoorbeeld: “Als ik hen was, zou ik voorzichtig zijn.” In zulke zinnen is het deel na het werkwoord geen werkwoordelijk deel, maar een naamwoordelijk deel en dan gebruik je hen.

Bij uitzonderlijke werkwoorden moet je soms extra letten, zoals bij het werkwoord “ontgaan”. Volgens een strikte interpretatie komt bij “het ontgaat hen/hun” de vorm hun in aanmerking, omdat het hier gaat om een ondervindend voorwerp (er is geen lijdend voorwerp).

Wanneer gebruik je hun

Hun gebruik je in twee typen gevallen: als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel) en als bezittelijk voornaamwoord.

Als meewerkend voorwerp krijgt het zinsdeel iets, of je kunt er “aan” of “voor” bij denken. Bijvoorbeeld: “Ik geef hun het boek.” Je zou kunnen zeggen “Ik geef het boek aan hen”, en dat maakt duidelijk dat in de oorspronkelijke zin hun de correcte vorm is.

Als bezittelijk voornaamwoord gebruik je hun op dezelfde manier als “mijn, jouw, zijn” – je geeft aan dat iets toebehoort aan hen. Bijvoorbeeld: “Dat is hun huis.” Hier staat hun vóór een zelfstandig naamwoord, en hun is de juiste keuze.

Let op: hun mag nooit gebruikt worden als onderwerp van de zin. Je zegt dus niet “Hun komen morgen”, maar “Zij komen morgen”. Hun is geen onderwerpsvorm.

In complexe constructies kan het lastig zijn. Bij het werkwoord laten bijvoorbeeld: de klassieke regel zegt dat je hun mag gebruiken als meewerkend voorwerp, maar als het gebruik samenhangt met een zogeheten aci-constructie (dat wil zeggen: lijdend voorwerp + infinitief) is de vorm hen soms juister. Bijvoorbeeld: “Ik laat hen een opdracht uitvoeren.”

Waarom is het zo verwarrend

Het onderscheid tussen hen en hun is al eeuwenlang onderwerp van discussie. Volgens de taalhistorie zijn de regels in de zeventiende eeuw bedacht, vaak beïnvloed door Latijnse grammatica. Maar die regels zijn niet organisch ontstaan in het Nederlands zelf. Daardoor zijn ze deels kunstmatig en soms moeilijk te hanteren.

In de praktijk zie je dat mensen vaak hun kiezen in plaats van hen, zelfs in gevallen waarin volgens de regel hen correct zou zijn. Dit komt deels doordat de functie van het zinsdeel niet altijd duidelijk is, of doordat mensen de regels niet systematisch toepassen.

Omdat hen vaak stilistisch hoger wordt gewaardeerd, zeggen taaladviseurs dat je in twijfelgevallen beter voor hen kunt kiezen. Maar in informele teksten is het vaak acceptabel om ze te gebruiken, en dat vermijdt de twijfel rond hun/hen.

Helder taalgebruik blijft groeien

Je hebt nu zicht op het verschil tussen hen en hun: hun gebruik je vooral als meewerkend voorwerp of als bezittelijk voornaamwoord, hen gebruik je als lijdend voorwerp of na een voorzetsel, en soms in naamwoordelijke delen. Door erop te letten welke functie het zinsdeel heeft en of er een voorzetsel staat, wordt het eenvoudiger de juiste vorm te kiezen. Met oefening raak je steeds vaardiger in dit subtiele deel van de grammatica.

Terug
Meest bekeken