De grammatica begint bij de woordsoorten, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels. Elk type woord heeft een eigen functie in de zin. De zinsbouw bepaalt vervolgens hoe deze woorden samen een logische en correcte zin vormen. In het Nederlands speelt de volgorde van woorden een belangrijke rol. Denk bijvoorbeeld aan de plaats van het werkwoord, die vaak verschuift in bijzinnen.
Naast de zinsstructuur zijn ook werkwoordstijden en verbuigingen essentieel. Het onderscheid tussen voltooid en onvoltooid, of tussen tegenwoordige en verleden tijd, beïnvloedt de betekenis van wat je zegt. Ook spellingregels maken deel uit van de grammatica: van de juiste vervoeging van werkwoorden tot het gebruik van hoofdletters en leestekens. Wie deze regels beheerst, kan zich helder en overtuigend uitdrukken in elke context.