Het onvoltooid deelwoord, soms ook tegenwoordig deelwoord genoemd, is een vorm van het werkwoord die aangeeft dat iets op hetzelfde moment gebeurt als iets anders. Je voegt achter de hele werkwoordsvorm (de infinitief) een -d of soms -de toe. Bijvoorbeeld: “fluitend”, “lachend”, “bellende”. Die vorm gebruik je meestal om uit te drukken dat je iets doet terwijl je tegelijk iets anders doet. De vorm “-de” zie je vooral terug in vaste uitdrukkingen, bijvoorbeeld “al doende leert men”.
Het is belangrijk te begrijpen dat dit niet hetzelfde is als een voltooid deelwoord. Dat laatste gebruik je in combinatie met een hulpwerkwoord om te laten zien dat iets al afgerond is. Maar het onvoltooid deelwoord laat zien dat iets gaande is, niet afgerond.
Om het onvoltooid deelwoord te vormen, neem je eerst het hele werkwoord. Vervolgens plak je achter dat werkwoord meestal een -d. Bijvoorbeeld: lopen → lopend, zingen → zingend.
Soms gebruik je -de in plaats van alleen -d. Dat gebeurt vooral in uitdrukkingen of vaste constructies: “al doende”, “ziende blind zijn”. Die vorm is niet product van een systematische regel maar van historische taalontwikkeling.
Wanneer je het onvoltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, moet je erop letten of het woord verbogen wordt (met een -e). Bijvoorbeeld: “de lachende jongen” (hier staat het als bijvoeglijk naamwoord bij jongen). Of: “De jongen fietste lachend” (hier is het een bijwoordelijke bepaling, en dan hoef je vaak geen -e toe te voegen).
Je zult merken dat je het onvoltooid deelwoord vaak tegenkomt in samengestelde zinnen of bij nevenschikkende handelingen: “Hij fietst fluitend naar huis.” Het zegt iets over hoe hij fietst. De persoonsvorm van de zin geeft aan welke tijd het werkwoord staat (tegenwoordig of verleden).
Het meest typische gebruik van het onvoltooid deelwoord is als bepaling van gesteldheid of bijwoordelijke bepaling van wijze. Met andere woorden: het voegt iets toe over hoe, terwijl of in welke toestand iets gebeurt. Bijvoorbeeld: “Zingend liep ze de kamer in.” Hier vertelt “zingend” hoe ze liep.
Daarnaast kun je het ook gebruiken als bijvoeglijk naamwoord: “de dansende menigte”, “het huilende kind”. In die gevallen is het vergelijkbaar met een gewoon bijvoeglijk naamwoord.
Niet elk werkwoord leent zich echter probleemloos voor het onvoltooid deelwoord in elke context. Soms klinkt het vreemd of onduidelijk. Bijvoorbeeld: “slapend werken” kan je technisch wel gebruiken, maar meestal kiest men dan een andere constructie (“terwijl hij sliep, werkte hij …”).
Nog een punt: het gebruik is niet beperkt tot de tegenwoordige tijd. Je kunt met een onvoltooid deelwoord ook aangeven dat iets gebeurde terwijl iets anders gebeurde in het verleden, mits de context dat duidelijk maakt. Bijvoorbeeld: “Huilend rende ze de school uit”, waarbij “rende” duidelijk in het verleden staat.
Soms kun je een onvoltooid deelwoord combineren met een hulpwerkwoord of een ander werkwoord, wat de zin wat complexer maakt: “De man, lachend om het grapje, liep door de zaal.” Hier is “lachend om het grapje” een tussenzinachtige toevoeging.
Een bekende verwarring is dat sommigen een -t denken toe te voegen (zoals bij persoonsvormen) of denken dat het woord altijd apart geschreven moet worden. Maar het is gewoon één woord: “fluitend”, niet “fluit end”.
Verder kan het gebeuren dat iemand het onvoltooid deelwoord gebruikt terwijl de betekenis juist een afgerond karakter heeft, wat leidt tot onduidelijkheid. Bijvoorbeeld: “Hij dacht nadenkend na over het plan.” Hier lijkt “nadenkend” iets dat hij doet terwijl hij nadenkt, dat is dubbelzinnig.
Soms wordt het deelwoord verkeerd vervoegd als het bijvoeglijk gebruikt wordt, bijvoorbeeld door onterecht een -e toe te voegen of juist weg te laten. Je moet dan kijken naar de regels voor bijvoeglijk naamwoorden (geslacht, aantal, lidwoord).
Ten slotte kan het probleem geven als je meerdere werkwoorden in een zin hebt: je moet goed letten op welke werkwoordsvorm de persoonsvorm is en welke de deelwoordvorm.
Het onvoltooid deelwoord hoort in het rijtje van werkwoordsvormen, samen met de infinitief, de persoonsvorm en het voltooid deelwoord. Onze Taal legt uit dat het onvoltooid deelwoord ook wel tegenwoordig deelwoord wordt genoemd en dat het gevormd wordt door een d (of in enkele gevallen de vorm -de).
In tegenstelling tot de tijden zoals onvoltooid tegenwoordige tijd of onvoltooid verleden tijd, is dit geen tijdsvorm zelf, maar een vorm die je binnen een zin gebruikt. De persoonsvorm bepaalt de tijd van de zin, terwijl het onvoltooid deelwoord iets toevoegt over een gelijktijdige handeling of toestand.
Soms kun je in samengestelde tijden of in lijdende zinnen tegenkomen dat je meerdere werkwoordsvormen hebt, maar het onvoltooid deelwoord staat dan meestal los van de hoofdwerkwoordconstructie.
Een goede manier om het onvoltooid deelwoord onder de knie te krijgen is door zinnen te ontleden: zoek naar de persoonsvorm en kijk welke werkwoorden erbij staan. Vraag je af: drukt deze vorm iets uit dat tegelijk gebeurt? Kun je het woord vervangen door ‘terwijl hij/zij …’? Als dat kan, is het vaak een onvoltooid deelwoord.
Verder kun je oefenen door zinnen te maken met twee handelingen tegelijk: “Hij liep zingend naar het station”, “Zwijgend keek zij naar het schilderij”. Door die oefeningen merk je sneller wanneer het gebruik natuurlijk klinkt en wanneer niet.
Let bij oefening ook op vaste uitdrukkingen zoals “al doende” of “ziende blind zijn”, want daarin schuilt een uitzondering op de standaardvorm. Die vaste vormen moet je vaak gewoon onthouden.
Met het onvoltooid deelwoord kun je in je zinnen op een elegante manier aangeven dat twee dingen tegelijk gebeuren. Dat voegt nuance toe zonder dat je extra zinnen hoeft te maken. Let vooral op de vorm (-d of -de), op de keuze tussen bijvoeglijk of bijwoordelijk gebruik, en op of de betekenis duidelijk blijft. Op deze manier gebruik je het onvoltooid deelwoord op een natuurlijke manier in je taalgebruik.
Terug